Abendrot


Tussen krab en slap witbrood

Tussen krab en slap witbrood vinden we
feilloos de weg van de beschaving, Chris:
een mierenweggetje, een kronkelpaadje
van woorden die geen kwaad kunnen. Voor mij

ben je een oude god, Chris, onverslijtbaar,
ben je honderd jaar van verongelijkte
bewondering voor Marini, voor het
savoir faire van Italië, van milde

spijt dat je Hugenootse voorgeslacht
zijn toevlucht zocht in dit verregend noorden
en het menslievende, radiante zuiden
de rug toekeerde. In je zit misschien

meer van de houterigheid en de schijn-
provincialiteit van onze breedte
dan je lief is, maar een monument
ben je, een rots van beschaving, grijnzend

en bagatelliserend tussen je
tonijn en witte druiven en je bledje
met net niet goed onthouden bleu.
De overhemden plakken aan ons vlees.

Met een stalen gezicht en met volkomen
stabiele toekomstverwachtingen, moe,
maar geen moment van plan het op te geven,
zitten we als koningen op onze mestvaalt.

We eten iets, en we praten, niet zozeer
omdat we elkaar iets hebben mee te delen
maar eerder als een ritueel, een teken
van acceptatie, van niet hoeven weten.

2002, I.M. Christiaan Brandt Corstius.

Im Abendrot

Im Abendrot, zong Birgit Nilsson, en
Im Abendrot ook Schwarzkopf.
Ja, natuurlijk,
en het was wit en weelderig; en onder
het decolleté lieten zich tepels raden
als kleine aardbeien; echt iets om bij
het wulpse kwinkeleren van de eerste
vroege vogels te consumeren. Maar

na de bevrediging, wanneer het gloeien
van wellust wegvloeit tussen die gezwollen
schaamlippen, als de desillusie van
het postcoïtum intreedt, wat bindt ons

dan nog aan Richard Georg Strauss, alleen
toch de uitgestelde élégance van
vergeelde rozenbladeren, bouffantes,

een fin de siècle aangezien voor heden?

Stiff upper lip

“Liefde, uiteindelijk een kwestie van
stiff upper lip,” zeg je bescheiden. Als
de felle brand van het lichaam is geblust,

bekijken we ansichtkaarten uit
de belle époque en wijzen we elkaar
glimlachend de details: de fiere rug,

de chique waarmee ze zich over hun benen 
buigen, jaren voordat ze nylons hebben!
En het volume van hun boezems! Lagen

plooien zich zonder moeite over lagen,
zonder maar in het minst te overdrijven.
Zouden al die volumineuze lijven

echt zijn gestorven zonder vrucht te dragen?

Het vrouwenlichaam

“Het vrouwenlichaam,” zei ik
met volle mond (tegenover me
koesterde ik, discreet achter de hand,
de wandelende lijken van de PvdA,
aan mijn voeten wiegelden waterlelies,
in het lauwe water), “het vrouwenlichaam is
een embleem van vergankelijkheid. Al
die verleidelijke vormen, al dat ronde,
dat zachte is alleen in het leven geroepen

t.b.v. de procreatie. Als het zich
heeft voortgeplant, verwelkt
het razendsnel. Dat is de
essentie van de sociaaldemocratie.
Willy Brandt, Willy zelf, wist zich niet aan
dit soort wetmatigheden te onttrekken:
met al het gelijk van de wereld aan zijn kant
is hij in het graf gezonken. Net zo Brecht:

een voortbestaan alleen in woorden
en grappen is onvruchtbaar – zélfs wanneer
de grappen zijn gestolen. En wat telt,
in the end, is alleen voortbestaan, is dus
alleen het wellustige steunen van het vlees.”

Opmarcheren

Haar hand leunt op de toog, het tasje staat
hoog en droog naast haar. In haar haviksoog
schuilt ongemerkt nog wel enige
compassie, maar dat is niet van dien
aard dat congresgangers het kunnen zien.

De ouderdom komt met gebreken, denkt
ze, daarvoor is begrip, juist daarvoor, in
de hedendaagse sociaaldemocratie!
Denk aan Europa! Brussel! Straatsburg! Denk
aan al dat bleke, afgetobde vlees,
waarin de emoties, door een lang proces
van inkapseling, veilig blijven op-
gekropt, terwijl het politiek instinct
zich uit in een onbekommerd geblaf!

Denk progressief! Vooruitgang blijft het woord!
Als Lodewijk het zegt, is er geen aan-
leiding voor twijfel. Toch? Haar hart is rood.
Geen krul van haar volmaakt geverfde haar
is niet gedrenkt in het gedachtegoed
van links. Haar vingers knippen, wijzen. Haar
tijd is nog niet voorbij. Ze staat als een
rots in de branding. Maar hoe kan het dan,
denkt ze, dat als ze aan vooruitgang denkt,
ze alleen maar denkt aan opmars naar de dood.

Portret

Buitenhof, 31 mei 2020

Wat op school door iedereen
werd aangezien voor achterbaksheid, bleek
in het echte leven, tot zijn eigen verbazing,
en tegen elke verwachting, diplomatie.

Zijn heimelijke aard, die afzijdigheid,
die steelse glimlachjes, dat zwijgen,
alle eigenschappen die in het kind
afstootten en hem tot eenzaamheid
leken te veroordelen, waren
uiteindelijk het beginkapitaal van
een indrukwekkende carrière,

voorafschaduwingen van discretie,
omzichtigheid en terughoudendheid,
van staatsmanschap zelfs. Nu zijn haren grijzen
en plooien zijn gelaat doorgroeven, wordt hij
zo ongeveer onweerstaanbaar. Vrouwen,
met hun ongeëvenaard talent voor mis-
taxatie, lispelen van opwinding
als ze hem ontmoeten. Vakgenoten,
allemaal uiteraard ook niet van gisteren,
begroeten hem met steelse, maar respect-

volle glimlachjes. Hij, blakend
van onoprechtheid, houdt zich afzijdig,
streelt met een vinger voorzichtig langs
zijn gepoederde kin. Hult zich in
de voorlopigheid van eminent zwijgen.



______________________________________________________
Een pdf is op te vragen bij Jos Houtsma

Meer poëzie op het gedichtenblog.

Ook als blog beschikbaar memoires uit een andere wereld:  Een bijdrage aan de strijd en TerrorismebestrijdingEn een vertaling van het aangrijpende De dame van de camelia's van Alexandre Dumas fils.

Jos Houtsma op DBNL


Reacties

Populaire posts van deze blog

Galathea

Goethe

Is dat de weg?

Je minnaar is van papier

Fontana

Goedemorgen, hekje

Schimmelpenninck

In dit nieuwe jaar

Causeries Goethesques