Van bovenlicht naar bovenlicht
Het lijkt of je te lang moet wachten, maar
voor je het weet is de tijd aangebroken:
bevend
kies je uit de snoeptrommel van het leven.
Taxushaag
Er helpt geen moedertjelief aan,
in je kinderjaren staat de tijd stil.
De struiken staan verstard. De bessen hangen
stijf in de taxushaag.
In het voorbijgaan-niet-voorbijgaan raak je
met onbewegelijke vingertoppen
de zachte, geverniste blaadjes aan.
O god!
De scheurkalender was
volledig
voorspelbaar, na 28
februari
kwam 1 maart, na het
voorjaar
de vadsige zomer, de
vliegen
rond je onbegrijpelijke
hoofd.
Maar toen, ergens tussen
Johnny Lion en
de minachtende Motions,
werd Hitweek plotseling Witheek
(“O god, o mijn god!”) en verschoof
zelfs de paus zijn
geloof.
In een doodstille supermarkt
In een doodstille supermarkt
In een doodstille supermarkt in Zwolle
verdwaal je even, zonder dat je het
dadelijk in de gaten hebt,
in het verleden. Je loopt tussen
de vakken, door de uitgestorven gangen,
en in een oogwenk staan ze om je heen.
Sommigen zijn nog altijd goed herkenbaar:
Boy Jansen, Bert van Riele, Rini Obdam,
anderen zijn vervaagd, zij waren rond
als schimmen, niet meer mogelijk de vinger
erop te leggen. In de verte, aan
de achterwand, verheft zich een enorme
wandschildering met basketballers. Boven
je hoofd vliegen met veel gefladder
mussen van bovenlicht naar bovenlicht.
Studentenperikelen
Ze drinken bier. En hun geleerde vingers
omstrengelen het glas en even later
gaan ze naar buiten toe, bezetten
het groezelige strand.
Verder op, nauwelijks buitengaats,
brandt goud en buitelen dolfijnen,
ginnegappen en baden
blozende, brooddronken najaden
met hartroerend tengere ledematen
en smalle handen
schaamteloos in het ijzig witte water.
De lust tot parodie
De lacherige stemming, de
uitgesproken jenevermoed waarin
the Movement Toward a New America
vorm kreeg, de euforie waaruit
krakend luchtballonnen groeiden
met opschriften als “make love not war”,
“fuck the army” -
van de ochtend tot de avond was het zomer
en bromden en floten kleine
vliegtuigjes boven de singels.
We zwaaiden naar vrienden, en we hielden
balorig glazen bier omhoog, deels
invitatie, deels puur getreiter.
De wereld was van eigen makelij,
en wij, als cynische Chinezen wreven
we over de koperen lamp van ons leven,
net of we dachten dat er ooit
dienstbare geesten aan zouden ontspringen.
De lust tot parodie: niet te bedwingen.
Loopbaan
Begonnen als
een lacherige anarchist,
de speen nog tussen de tanden,
de enthousiaste handen
grijpen naar iedere trommelstok.
Later ontdek je
de steile leerstelligheid.
Alle macht aan de raden, kaderscholing,
stakingspiket. Schreeuwen in demonstraties.
Na enige tijd echter
verzacht je ijver. De omstandigheden
vergen een compromis, bedenk je. Democratie
is nu alles wat de klok slaat, de smalle
marges het hoogste goed. Zelfs kleine
leugens kunnen nu door de beugel, en
“bedrog, mits op bescheiden schaal”
hoort tot de
erkende leuzen.
En zo komt alles goed,
in rustig water
brengen we onze middelbare jaren
tot een goed einde
en we betreden onze ouderdom
met lof en wol, we vullen onze
dagen met schaapachtig grijnzen naar
zwanen die in de inktzwarte kanalen
met de veren omhoog regatta varen.
Autosleutels
Winter is winter, plukt met grauwe handen,
regen en hagel, aan de werkelijkheid,
en legt soms eventjes een dunne sluier
van witheid over de rillende dagen.
De uitleg aan jezelf, onheilsverwachting
net zo plausibel als, zeg, enthousiasme.
Zeker alleen is de afloop: een smal pad
van platgetreden sneeuw, over de heuvels
en door de dalen, tot een glazen verte
waar je, ongerust in de rondte starend,
onder je hand tegen het licht in turend,
uit zicht raakt. In je broekzak pepermunt
en onhoorbaar kletterende autosleutels.
In de dagen van olim
I
Gold Flake, connais
pas, maar
Three Castles werd misschien
bij
ons thuis wel gerookt:
fletsgele
doosjes, de kasteeltjes
horen
tot de lusthoven waar we speelden,
vroeger,
in de dagen van olim.
Onder
massieve pilaren,
blank
marmer, behangen met klimop,
leerde
ik in de ogen kijken
van
ernstige vrouwen
met
zwarte krullende haren.
Paarden
die
hinniken tegen het duister.
En
tussen de struiken
staan
muzikanten, beroeren
met
een glimlach hun
ragfijne
snaren.
II
En achter vlinderstruiken
zwarte kardinalen
luisteren met één oor.
Ze roken sigaretten
en praten over kerkelijke zaken
die eigenlijk, toen wij
adolescenten waren,
in de dagen van olim, al
verloren posten waren.
Oorlog is onze
oorspronkelijke staat,
heren. Als we ooit rookten en
lachten en praatten,
als we ooit paarden,
dan was dat om de kinderen te maken
die onze bloedbaden moeten herhalen.
Goed, goed
1.
Voor 't eerst na jaren terug bij PRV.
Ze hebben er het souterrain verbouwd -
bij de universiteit staan ze voor niets:
een ondergrondse garage. Ik praat er met
de heren Kormelink en Spans. Het blijkt
dat ze iets bijverdienen, op een wenk
van Kormelink rijdt een auto, lichtgeel,
naar buiten toe. Ik denk dat het een Saab
is maar bij nader toezien staat er in
strak zilver TESSERO op de achterklep.
“Een kenteken met nul-nul-nul, die kar,”
zegt Kormelink, “heeft hier in Nederland
nog bijna niets gereden. Echt als nieuw.”
Spans lacht eerbiedig bij een achterwiel.
2.
En Gerrits werkt op de bibliotheek.
Ik ben geen ogenblik verbaasd. Ik moet
hem even dag gaan zeggen, maar hij staat
te praten met een vrouw. Waarschijnlijk heet
ze Rita. Als ik in de deur verschijn,
neemt ze vlug afscheid. “Nee,” zeg ik, “ik wil
alleen maar even dagzeggen.” Te laat,
ze glipt naar buiten. Ik raak in paniek
en laat de arme Gerrits in de steek.
3.
Dan op de trap naar boven. Blauw velours.
Kormelink vraagt me wat ik uitvoer. “Ik?”
Ik stotter iets. Hij lacht en zegt: “Ik heb
hier binnenkort misschien een vrije plek.”
“O”, zeg ik, “o.” Ik loop lafhartig weg.
4.
Dit is een vreemde droom, met wortels die
echt alle kanten opgaan. Boven is
een deur naar rechts. Ik weet onmiddellijk
dat dit de deur naar de kantine is.
Maar hier is ook verbouwd. Lisette wacht
me op in een bar met paars gefilterd licht.
Genodigden en personeel staan door
elkaar. Lisette stelt me voor aan een
Arabische tolk, een meneer Mazjid.
Ik zeg iets. Hij lacht ongeïnteresseerd.
“Maar hij geeft Nederlandse les. Les, ders,”
zegt ze verduidelijkend. Achter me
trekt een innemende Turkse meneer
aan het touw van de blauwe luxaflex,
en zegt nadrukkelijk: “Goed, goed.” Een hek
van melkwit zonlicht valt in het vertrek.
In 1973 werkte ik op het Bureau
Public Relations en Voorlichting van de universiteit, aan de Beetsstraat in
Utrecht.
___________
Ook als blog beschikbaar memoires uit een andere wereld: Een bijdrage aan de strijd en Terrorismebestrijding. En een vertaling van het aangrijpende De dame van de camelia's van Alexandre Dumas fils.
Jos Houtsma op DBNL
Reacties
Een reactie posten