Er trekt een diepe rilling door de dijken
Over de haarkleur
“Elke haarkleur op zich
veroorzaakt een zekere on-
volmaaktheid.
Daarom zeggen we: God
behoede ons voor
een zwartharige Duitser, of
een blonde Spanjaard, of voor
een Hollander, wat zijn
haarkleur ook mag zijn.”
G.
Barletta ofm
Een roodgelakte hemel
kale museummedewerkers maken
de kas op voor de deuren opengaan.
Je manoeuvreert vliegensvlug door de straten,
tot waar, onder een billboard, lang voordat
het tijd is voor de koffie, Leidse dames
bonbons zitten te eten uit een doos.
Een roodgelakte hemel boven Leiden.
De dageraad vertoont zijn kunsten met
alle bravoure die je kunt verwachten.
De wind buldert over de koude grachten.
Lisse
te kijk op het dek van een platboomschuit.
met een gul gebaar schenkt het landschap uit:
percelen naast percelen naast percelen
die kuis achter een haag van populieren
de waarheid van hun verdwijnpunt verhelen.
Met de strengheid van hun patronen vieren
de vaarten de verbeelding van de bruid.
De zee en trage meeuwen in de zon
gezette koningin je stappen zet,
voor het domein van de werkelijkheid.
Dan vlijt een nieuwe golf zich op het strand.
die onverschillig op de schelpen schijnt.
Kersen eten in 1991
In de boomgaard van dat jaar waren de kersenniet zoet, Frida, maar ik liet me
niet kennen: als een drieste musketier
leunde ik tegen een boomstam, mijn benen
over elkaar geslagen, mijn neus vooruit
Mijn rug deed pijn, mijn knieën knikten, maar
tartend spuugde ik de pitten van mijn lippen:
kogels in het wulpse vlees van de wereld.
Een windje uit het oosten
1.
Vandaag varen in Giethoorn. Op een plas
ter diepte van een soepbord draaien we
het gas ongenadig open, zodat
een hekgolf van gesmolten lood naar links
en rechts ten hemel rijst. Er waait
een lichte bries, een windje uit het oosten,
waarin we ons met tepels van geweld
aan de uitgehongerde kijkers tonen.
2.
En in de rietkraag baden de najadenin natte zwarte badpakken en roze.
Ze woelen met hun tenen in de modder
en leggen waterlelies op hun hoofden
terwijl ze door hun blonde wimpers kijken.
We draaien het gas ongenadig open.
Een lichte bries, een windje uit het oosten.
Er trekt een diepe rilling door de dijken.
Wat hebben ze te praten
tussen Nijkerk en Harderwijken duizend ganzen die het gras begrazen
geflankeerd door hun onverschillige schapen.
De windturbines in de verte malen
dreigende regenluchten, maar voorlopig
is het nog droog. “We moesten nodig praten”,
beweert hij, maar wat hebben ze te praten?
Ze lopen langs een sloot. Ze bukt zich en
ze raapt een steentje op waar ze verstrooid
aan likt voor ze het weggooit in het water.
Dan wordt het avond. Ver weg, in het oosten,
vechten de lichtbundels van autolampen.Dronken
soldaten met lukrake zwaarden.
Ambre solaire aan het IJsselmeer
En hoe ze met factor vijftig elkaar
joviaal op de schouder kletsen voor ze
gaan zwemmen. En een onbeschaamde zon
rimpelt het bruinige kleed van het water,
tot aan de einder, tot voorbij de einder,
tot voorbij de horizon, tot waar ze later
die middag weer in elkaars armen slapen.
Reacties
Een reactie posten