De duivenmelker
De duivenmelker
Liefdespaar
in het grijsgroene zonlicht van de zomer,
zit een Egyptisch liefdespaar en staart
met gitzwarte, betoverende ogen
naar het flikkeren van de golven. Soms
slaakt een van hen een zucht en schuifelt even
en maakt een vaag gebaar om de bedompte
geesten van katten en beambten die
zich overal proberen vast te klampen,
af te schudden. Totdat de avond valt
en ze een worden met bomen, water en asfalt.
Het Park Oudegein, augustus
Nacht
Melancholieke Oostzeestranden
Een koele noordelijke zon beschijnt
melancholieke Oostzeestranden. Onder
kleurige parasols zitten de dames
en kijken naar de kinderen terwijl
Tony Buddenbrook
Pronkjuweel
“Ik kocht deze vaas op een veiling
omdat ik me voelde aangetrokken tot
de exuberante versieringen: kleine
stenen druiventrosjes, elegante
wingerdbladeren, met blauw en geel glazuur,
een vrouw die haar haar optilt.
Ik zette hem op een kast,
op de bovenste plank: ‘Navolging
van klassieke thema's’, en toonde
hem bij gelegenheid wel eens
aan deze of gene. Maar nooit aan haar,
bij haar verbleekt iedere kunst.”
De duivenmelker
van het jaar waarin de doffer de duivin niet bestijgt.
en met verstokte ogen loert
de grijze op zijn kans.
Hij paradeert over het dak.
Hij roept. Ze komen bij hem. En
hij treedt ze tot de avond valt.
En dan, terwijl mijn duiven koeren en
ik naar hen kijk, passeren er,
op hoge jünckerfietsen van vlak na
de oorlog, weduwen.
Ze lonken met hun violette ogen
en groeten met de hand en kijken binnen.
En ik, ik groet ze terug. Ik kan ze nooit
genoeg beminnen.”
Oldenburger wal
De hoge beuken
zijn gekapt,
ontworteld liggen
de zware stronken.
Uit het westen
buldert de wind,
in het oosten
hurkt dreigend
de DDR.
Buiten, kleumend
opeengedrongen
in de plooien
van het landschap,
haardunne berken,
binnen de
aarden muren
bloeit hondsdraf
in de sporen van
bulldozers.
Bij Lehmrade, pasen 1981. Rotta è l’alta coluna.
Franse vrouwen in het hotel
op de Col de Balme
Op de gang zoete vrouwenstemmen die
groepjes Franse woorden vormen, groeten
of aanwijzingen geven, niet te verstaan.
Alleen de kleine toonladders die ze
heen en weer werpen en opvangen als
verliefde vogels. Met kleine voetjes lopen
ze, trippelen ze op de houten gang.
Zomer 1977, ongeverfde planken.
Bois de Boulogne
Het groene grasperk steekt zijn tong
in het pad en de palen wijzen
(onbetrouwbaar)
Lac Supérieur, Pré Catelan.
Elk ogenblik verwacht je Lady G.,
spiernaakt voorbijrijdend
op een wit paard.
Ze heeft rozen in haar schoot,
is zeker ongesteld.
Lady Godiva. Je kijkt natuurlijk onmiddellijk naar haar geslacht.
Monteurs
Je ziet, als je de stoplichten passeert,een reparatiewagen onbeheerd
in de berm staan, geen spoor van de monteurs.
Waarschijnlijk zitten ze te vissen in
de wetering, hierachter. Van de vis
die in het leefnet driftig heen en weer
zwemt, willen ze niets weten, roken shag
of zitten kalm een boterham te eten.
Of anders zijn ze in de baas zijn tijd
bij oude tantes op visite, die
door donkere kamers en suite dwalen
en thee schenken in porseleinen kopjes.
Ze bladeren in tijdschriften die ze
uit stoffige kartonnen dozen halen.
Machinist
De bovenleiding hangt dreigend bovenzijn hoofd. De rails loopt weg. Hij rookt
en fantaseert vrouwen, of delen van
vrouwen voor zich in de melkwitte mist.
Overal om hem heen staren de ogen
van zijn instrumentarium hem rood
en geel aan. Heeft hij iets gemist?
Hij houdt zijn gezicht zorgvuldig in de plooi
en veinst aandacht. Honderden dodemannen
slapen hier op de knoppen of ze stormen
schreeuwend, schreeuwend vooruit door de mist.
De dichter en zijn vrouw bij het landhuis van de lady
De dichter en zijn vrouw rijden het hek
door, hij in een wit overhemd en jeans,
zij met de baby aan de borst. Ze stoppen
vlak voor de deur en kijken even rond.
De lady is er blijkbaar niet. Er staat
geen auto in de garage, en het huis
zit overal potdicht. We stappen uit
en lopen om, het park in. Voor je neus
zeilen pauwen en papegaaien met
rauwe kreten en ritselende veren
over de struiken, hazen slaan verwoed
haken op het gazon. Onder de beek
picknicken we. Tegen een uur of vier -
verzadigd en verzaligd zijn we en
landerig van de zon – we slenteren
op ons gemak naar het huis terug en turen
door de hoge ramen heen naar binnen.
Giechelig tikken we tegen het glas
en wijzen elkaar op het zilverwerk
dat somber in de kasten staat te blinken.
Salisbury 1972, voor Gana en Steve, deze evocatie van pauwen en papegaaien.
Reacties
Een reactie posten